DSC00286 kopie

Kleipijpen

Dit artikel gaat over het maken van kleipijpen en de hulpmiddelen die men daarbij gebruikte.

Naast de Hervormde Kerk in Koekange ligt een klein moestuincomplex. Daar spitten, schoffelen, harken, zaaien en tenslotte oogsten een vijftiental personen gedurende het jaar. Nu zul je denken, wat heeft een moestuin te maken met het hierboven genoemde onderwerp?

Als schrijver van dit artikel heb ik al meer dan tien jaar een moestuin bij deze kerk. Door allerlei grondbewerkingen kwam ik in de loop van de jaren wel iets uit het verleden tegen. Nu moet je bedenken dat ik in de Noordoostpolder geboren ben, niet lang na de drooglegging ervan. Daar op die bijna maagdelijke bodem van de voormalige Zuiderzee kwam ik in mijn jeugd wel eens leuke bodemvondsten tegen. Zo vond ik wel eens een stukje van een kleipijp. Vissers gooiden namelijk hun gebroken kleipijpen gewoon overboord. Dus toen ik vele jaren later in mijn moestuin vlak achter elkaar enkele stukjes van een kleipijp tegenkwam, ben ik mij daar eens op gaan toeleggen. Te meer, omdat ik niet alleen op mijn deel stukjes kleipijp tegenkwam, ik vond ze eveneens in de moestuinen van mijn lotgenoten.

Opvallend was dat ik qua bodemvondsten voornamelijk stukjes kleipijp vond. Dan ga je jezelf afvragen hoe dat komt. Nu heeft Johannes de Kleine, kerkrentmeester van deze kerk, eveneens een moestuin en ik raakte met hem aan de praat over kleipijpen. Hij vertelde mij dat de oorspronkelijk ingang van de kerk bij de ingebruikname in 1834 aan de kant van het huidige moestuincomplex was.

Mijn eerste theorie is dat in die tijd, wanneer de dorpsgenoten ter kerke gingen, ze waarschijnlijk voor aanvang en/of na afloop van een dienst vlakbij de oorspronkelijke ingang stonden en allerlei dorpsperikelen met elkaar bespraken. Sigaretten en sigaren bestonden toen nog niet, maar de kleipijp was wel beschikbaar. Nu zijn kleipijpen kwetsbaar van structuur, dus zou het kunnen gebeuren dat tijdens het keuvelen zo’n kleipijp doormidden brak. Die werd dan hoogstwaarschijnlijk achteloos weggegooid, daar waar nu de moestuinen zich bevinden.

Mijn tweede theorie is dat voor of na de bouw van de kerk er op het betreffende moestuincomplex bemesting is aangebracht, die als “afval” resten van kleipijpen bevatte. Dat is op zich niet vreemd, want vroeger vervoerden schippers vanuit Drenthe veel turf naar wat nu de Randstad heet. Als retourvracht namen zij met enige regelmaat stadsdrek mee. Stadsdrek is het afval van straten en markten uit grote steden. Omdat het de nodige paardenmest bevatte, kon het als bemesting dienen voor de schrale akkers in ondermeer Drenthe. Dat afval kon natuurlijk kapotte kleipijpen bevatten. Navraag bij het Veenkoloniaal Museum in Veendam bevestigt deze theorie. Gezien de grote hoeveelheid stukjes die ik inmiddels heb gevonden, duidt het er toch op dat de tweede theorie de meest waarschijnlijke is.

Historie kleipijpen in Nederland
De geschiedenis van de kleipijp begint rond 1600 in de omgeving van Gouda. Daar lagen een stel Engelse huurlingen gelegerd, die het roken van een pijp aldaar introduceerden. Echter pas in 1617 vestigde zich de eerste pijpenmaker. Uiteraard in Gouda en zijn naam was William Baerneltss, die om persoonlijke redenen uit Engeland was gevlucht. Daarna nam het aantal pijpenmakers in deze stad geleidelijk toe. Logischerwijs staan de kleipijpen in ons land daarom bekend onder de naam Goudse pijpen.

Halverwege de 17ᵉ eeuw ontstond er zelfs een pijpenmakersgilde en in 1666 was de eerste pijpenmarkt. Daarna neemt het aantal pijpenmakers snel toe. In 1749  waren er in Gouda 349 werkplaatsen en de helft van de Goudse inwoners was daarin werkzaam. Het produceren van kleipijpen bleef niet beperkt tot Gouda, er waren ook pijpenmakerijen in onder andere Amsterdam, Delft en Zwolle. In de 19ᵉ eeuw kreeg de kleipijp concurrentie van de sigaar. In 1853 waren er nog maar 13 bedrijven in productie en aan het einde van die eeuw zelfs nagenoeg verdwenen. Houten pijpen bleken beter te roken en waren niet zo kwetsbaar. Door de populariteit van de sigaret raakte pijproken nog verder uit de mode.

Tegenwoordig bestaat er in Nederland geen commerciële productie meer van kleipijpen. Sporadisch nog wel bij een demonstratie op evenementen en slechts hier en daar op kleine schaal. Zo maakt Kees Moerings uit Gouda in zijn tuinhuis nog regelmatig kleipijpen. Zowel de ouderwetse kleipijpen als moderne, geglazuurde herinneringsexemplaren, die met behulp van zeefdruk voorzien zijn van een afbeelding en/of teksten. Op zijn website biedt Kees ze te koop aan. Tevens heeft hij dit artikel op mijn verzoek beoordeeld.

De productie van een kleipijp
Het mag duidelijk zijn dat een kleipijp van klei gemaakt is. Nu zou je naar de dichtstbijzijnde rivier kunnen gaan en daar wat vette klei verzamelen. Zo werkte het helaas niet. Sterker nog, de klei kwam niet eens uit ons land. In eerste instantie kwam de speciale klei uit Engeland, later ook uit België en Duitsland. Die klei moest goed vormbaar zijn, uit hele fijne deeltjes bestaan en geen oxides bevatten. Door het ontbreken van oxides, zoals die van het roestige ijzer, ontstond een relatief witte klei. Verder mochten er geen onregelmatigheden in zitten, zoals steentjes en plantaardig materiaal. De klei werd dan ook eerst goed geschoond door de toevoeging van veel water. Daardoor zonken de steentjes naar de bodem en kwam het plantaardige materiaal bovendrijven. Soms mengde men enkele soorten klei met elkaar. Na droging van het geschoonde materiaal, bleef er een flexibele substantie over voor de daadwerkelijke productie.

Naast de vormbare klei is voor een kleipijp het volgende nodig:

  • oven
  • tweedelige mal
  • weijer
  • stopper
  • merkstempel
  • schenker
  • botter
  • smooijer
  • agaatstift
  • groevenkist
De eerste twee items spreken voor zich, de andere acht behoeven een nadere uitleg. De pijpenmaker nam een brok klei en rolde die uit, globaal in de vorm van de pijp. Dus een lang dun stuk en een boller uiteinde. In het dunne deel stak hij de weijer, een dunne draad voor het rookkanaal. De klei met de weijer kwam vervolgens in de gewenste mal en in een bankschroef samengeperst. Met de stopper perste hij de holte in de pijpenkop uit en de weijer drukte hij door tot in de ontstane holte. De nog zachte pijp haalde hij vervolgens uit de mal, trok de weijer eruit en legde de pijp kort te drogen. Met een botter (een soort platte schijf) werkte hij de bovenrand van de pijpenkop netjes af, met de schenker (een soort krom ijzeren staafje) verwijderde hij de overtollig klei op de naden van de steel, met de smooijer streek hij de pijpenkop gladjes af en met de merkstempel bracht hij zijn merkteken aan. Eventueel polijstte hij de kleipijp extra glad met een agaatstift.

Voordat de afgewerkte kleipijp de oven inging, werd deze eerst een paar dagen op een houten groevenkist gelegd om te drogen. Bij een temperatuur van boven de 1000ºC werd de kleipijp uiteindelijk in een oven gebakken, niet zelden bij een naburige pottenbakker. De kleipijp kwam niet los in de oven te liggen, maar met vele tientallen tegelijkertijd in een grote pijpenpot. Deze zorgde voor een gelijkmatige verhitting en voorkwam dat door rook of vlammen de pijpen verkleurden. Na afkoeling was de kleipijp gereed voor gebruik.

Uiterlijk kleipijp
Qua vorm is de kleipijp sinds het begin van de 17ᵉ eeuw vrijwel gelijk gebleven. Vrijwel altijd een lange steel aan een iets naar voren hellende pijpenkop, ook wel de ketel genoemd. Onder de pijpenkop zit de hiel, waarop de pijpenmaker meestal zijn merkteken heeft aangebracht. De grootte c.q. de inhoud van de pijpenkop is in de loop van de tijd geleidelijk iets groter geworden. Een van de reden is de steeds goedkopere prijs van de tabak. Verder varieert de lengte van de steel. Het schijnt namelijk dat het rookgenot bij een lange steel hoger is dan bij een korte steel. En hoewel de steel vrijwel altijd recht is, zijn er genoeg exemplaren bekend met een gebogen vorm.

De kleipijp mag dan qua vorm niet veel variëren, qua versiering is het een heel ander verhaal. Je zou daar een boek over kunnen schrijven. Dat hebben de auteurs Krommenhoek en Vrij al gedaan met hun boek “KLEIPIJPEN drie eeuwen Nederlandse kleipijpen in foto’s”. Dit boek bevat zo’n duizend foto’s van merktekens en figuren die op de kleipijp zijn aangebracht. Om een indruk te geven, alleen al de index achterin het boek op figuurmerken bevat bijna driehonderd items. Ik ga ze hier niet allemaal noemen, maar globaal gezien zijn er de volgende onderwerpen: personen, dieren, bloemen en planten, gebruiksvoorwerpen, muziekinstrumenten, (stads)wapens en gebouwen.

Versieringen maken een kleipijp aantrekkelijk, soms gebruikte men ze voor reclamedoeleinden. Echter ze hebben een keerzijde. Ten eerste bemoeilijkt een versiering de afwerking van de kleipijp zodra die uit de mal komt. Immers sommige details zijn zo delicaat, dat die bij het gladstrijken zouden kunnen verdwijnen. Ten tweede kunnen deze delicate details van het figuur in de mal door slijtage eerder vervagen door het regelmatige gebruik ervan. Het patroon zal op den duur verdwijnen en de pijpenmaker diende dan een nieuwe mal aan te schaffen. Een “kale” mal was daardoor efficiënter.

Nadere informatie over kleipijpen
Mocht je door bovenstaande geïnteresseerd zijn en meer informatie willen hebben, boeken over dit onderwerp zijn helaas lastig in de reguliere boekhandels en de bibliotheek te vinden. Tweedehands is hier en daar nog wel wat beschikbaar. Gelukkig staat er tegenwoordig genoeg op het internet, waar ik de nodige informatie over dit onderwerp heb gevonden. Op de www.claypipes.nl zijn veel voorbeelden van merktekens van pijpenmakers te vinden. Op de www.kleipijpen.nl is het productieproces te vinden. Mocht je tijd over hebben en je bent toevallig in Amsterdam, aan de Prinsengracht 488 kun je het Pipe Museum bezoeken. Daar hebben ze een grote collectie aan kleipijpen.