DSC00286 kopie

Drentse keienwegen

Dit artikel gaat over de aanleg van de Drentse keienwegen en de winning van de benodigde keien.

De volksmeening was hier vroeger algemeen, dat de keien daar in den bodem groeien.

Regelmatig ga ik met mijn hond wandelen in Boswachterij Ruinen. In het verlengde van de Bosweg even buiten Koekangerveld is een losloopgebied voor honden. Vanaf de parkeerplaats loop je via een prachtige beukenlaan het bos in. De eerste paar honderd meter is er allerlei puin in het wegdek verwerkt, maar ter hoogte van waar in 1909 een drievoudige moord was gepleegd, gaat het wegdek over in een authentieke Drentse keienweg. Vroeger waren de zandwegen in Drenthe in het natte seizoen met enige regelmaat onbegaanbaar. Trouwens tegenwoordig net zo goed. Gebruik van stenen als wegdek is een betere optie. De Romeinen deden dat al ruim tweeduizend jaar geleden. De beroemde Via Appia, die van Rome naar de zuidelijke stad Brindisi loopt, ziet er nog steeds fraai uit. Dat wegdek was geplaveid met platte stenen, die als een soort legpuzzel tegen elkaar liggen.

Bij de ontginning van de woeste gronden kwamen in Drenthe gigantisch veel keien en zwerfstenen tevoorschijn. Gesorteerd op maat hielden ze de kleinere maten apart voor de aanleg van keienwegen. Die liepen bijvoorbeeld naar laad- en losplekken bij een kanaal of in de aangeplante staatsbossen voor de afvoer van het hout. De aanleg geschiedde onder andere in de crisisjaren voor de Tweede Wereldoorlog als werkverschaffing.

Zou je de term keienweg niet moeten vervangen door kasseienstrook? In de wielerwereld gebruiken ze vrijwel uitsluitend de laatste naam voor dergelijke wegen. De eendaagse wegwedstrijd Parijs-Roubaix is er zelfs beroemd om. Of misschien wel berucht. Zelfs buiten de wielerwereld is de term kasseienstrook het meest gangbaar. Maar waarom spreekt men in Drenthe van een keienweg? Misschien heeft het wel te maken met het soort stenen dat ze gebruikten bij de aanleg. De steensoorten in de meeste kasseienstroken zijn op een of andere manier bewerkt, zodat er in ieder geval één vlakke zijde was. Echter de gebruikte keien zijn onbewerkt en door het langdurige transport in het ijs tijdens de ijstijd meestal rond van vorm.

Handel in keien
In Drenthe lagen en liggen vele kilometers aan keienwegen. Daarvoor zijn grote hoeveelheden keien nodig. Om ze als aannemer zelf op te zoeken en te transporteren is geen optie. Halverwege de 19e eeuw bestond er in Drenthe een bloeiende handel in keien. Vooral de gemeente Borger Odoorn stond wijd en zijd bekend om deze handel. Veel Drenten verdienden een boterham aan de handel in keien, waaronder landeigenaren, keiendelvers, keienkloppers, keienmenners, keienhandelaren en schippers. Mede door de verbetering en uitbreiding van de infrastructuur kreeg de handel een impuls.

Het is niet verrassend dat in Borger Odoorn de handel opbloeide. Die plaats ligt midden op de Hondsrug, waar bij de vele ontginningen grote hoeveelheden keien tevoorschijn kwamen. Vooral het midden en de oostelijke hellingen waren productief, de westelijke hellingen veel minder.

De keiendelvers deden het zware werk, zij spitten de woeste gronden om en verzamelden de keien. Keien met het formaat van een kippenei of groter kwamen op een hoop van ongeveer 500 kilo te liggen. Zo’n 20% van de keien hadden een gewicht van een tot twee kilo. Soms kwamen ze keien van meer dan één ton tegen. Niet te tillen en dan kwam er buskruit aan te pas. Overigens niet zonder gevaar.

Een beetje arbeider kon in de zomer vijf of zes hopen verzamelen, in de winter slechts drie. Een deel van de keiendelvers werkte namelijk alleen in de winter, ’s zomers waren ze actief als turfsteker. Uitbetaling ging per hoop, een keienhandelaar betaalde gemiddeld 25 cent. Daarnaast kreeg de landeigenaar 10 à 15 cent per hoop en voor vervoer kwam daar nog eens 35 à 50 cent bovenop.

Sommige arbeiders bekwaamden zich in het kloppen van keien. Dat wil zeggen het stukslaan van keien in kleinere delen. Dit gebruikte men toentertijd als grind bij de aanleg van wegen en opritten. Een beginnende keienklopper kon op een dag zo’n halve stère (stère ≈ één m³) keien stukslaan, meer ervaren keienkloppers kwamen uit op anderhalve stère. Enige handigheid bij het kloppen was wel vereist. Knullige arbeiders misten soms een vinger aan hun hand. Per stère kreeg de keienklopper 40 à 60 cent uitbetaald.

Tot slot vervoerden de keienmenners de keien of het grind per paard en wagen van de vind- of werkplaats naar de loskade aan een kanaal.

De handel in keien was in bovengenoemde periode vooral bedoeld voor de aanleg van wegen. Zowel de keien als het stukgeslagen grind. Vóór die periode gebruikte men de grote keien al zeewering, echter die functie was inmiddels voor een deel overgenomen door basaltblokken. Door hun (zes)hoekige vorm passen die beter tegen elkaar.

Aanleg keienwegen
De aanleg van keienwegen was in het verleden zeer gewenst. Dit blijkt uit de volgende tekst uit de Provinciale Drentsche en Asser Courant van 9 mei 1890.

Voor rekening van de volmachten van de marke van Borger is heden wederom een aanvang gemaakt met de bestrating van een gedeelte van de Koesteeg. Voor eenige jaren was de eene helft in de winter bijna altijd vol modder en dus onbegaanbaar en de andere helft in de zomer meestal onbruikbaar wegens het mulle stuifzand. Nadat eerst de modder voor een keienstraat heeft plaats gemaakt zal thans het zanderig gedeelte door een dergelijke straat worden vervangen. Daar het verkeer langs de steeg over het veld naar Rolde en Assen zoowel als de uitvoer van mest en invoer van landbouwproducten langs dezen weg groot zijn, verdienen de volmachten, om hier op goedkoope wijze eenen harden weg te verkrijgen, allen lof. De stratenlegger F. van Beek uit Oldenzaal, die in de laatste jaren altijd voor de volmachten alhier werkte, zal dit werk uitvoeren.

In de crisisjaren voor de Tweede Wereldoorlog waren er voor de vele werklozen verschillende werkverschaffingsprojecten. Een deel van die projecten bestond uit het aanleggen van keienwegen. Vaak in de buurt van staatsbossen, waar een deel van de keien vandaan kwamen, die bij het aanplanten van die bossen tevoorschijn waren gekomen. In sommige gevallen waren vele honderden mannen aan kilometerslange keienwegen actief. Dat was niet een simpele klus, het was een precisiewerk. Arbeiders werkten bij voorkeur met keien van zo’n vijftien centimeter. Met de lange kant drukten zij die in het zandbed, kei voor kei. In het midden van de weg lagen de keien iets hoger, zodat de weg bol kwam te staan en het regenwater naar de zijkant kon afstromen. Aan de zijkant kwamen grotere sluitstenen. Hierdoor lijken de meeste Drentse keienwegen min of meer op elkaar.

Boswachterij Ruinen
Boswachterij Ruinen is een relatief jonge boswachterij. De ontginning van de woeste gronden tussen Echten en Ruinen begon in het voorjaar van 1938. Naast grondbewerking keek men ook naar de ontsluiting van het toekomstige bos, daarbij gebruik makend van de bestaande wegen en paden. In de periode daarna tot aan 1950 ontstond een nieuw netwerk van hoofd- en zijwegen, volgens een strak vakkenpatroon. Op de hoeken van de vakken kwamen de bekende vakstenen met daarop het vaknummer.

De ontginning van elk vak begon met diepploegen, om het vervolgens gereed te maken voor de aanplant van bomen. Bij de grondbewerking kwamen een grote hoeveelheid keien naar boven. Die kwamen aan de rand van een vak, waar men ze oppikten voor de aanleg van de keienweg aldaar. Die weg was zo deugdelijk aangelegd, dat tegenwoordig combinaties van veertig ton zonder noemenswaardige problemen hout kunnen afvoeren.

Naast het gedeelte met keien is ook een groot deel van de weg aangevuld met aangestampt puin. Dat puin was aangevoerd vanuit Arnhem. Daar was de binnenstad tijdens de Tweede Wereldoorlog voor een groot deel gebombardeerd.

Tot slot
In het voorjaar rijdt het profpeloton hier de Ronde van Drenthe. Voor die wielerwedstrijd zoekt de parcoursbouwer altijd een stuk keienweg op. Vaak langer dan de kasseienstroken in Noord-Frankrijk en Vlaanderen. Op een droge koersdag gaan de wielrenners in flitsende vaart over de keien. Die zijn in het algemeen kleiner, evenals de gaten en oneffenheden ertussen. Bij regen is het een ander verhaal, de met mos begroeide keien zijn zo glad, als ware het een ingezeepte glijbaan.

Informatie komt uit het boek “Koersen over kasseien & kiezelstenen in Nederland” door Martijn Sargentini, het artikel “Brood voor keien” door Harm Tiesing (1905) op hunebednieuwscafe.nl en een artikel van Hans Kruk van Staatsbosbeheer in de Hoogeveense Courant van 15 maart 2013.